Medio februari is duidelijk geworden dat het fosfaatreductieplan, dat in 2017 de fosfaatproductie in de melkveehouderij moet terugdringen, ook gaat gelden voor bedrijven met vleesvee (met uitzondering van vleeskalverbedrijven). Het fosfaatreductieplan geldt vanaf 1 maart 2017 tot en met 31 december 2017,
Vleesveebedrijven krijgen een referentie gebaseerd op het aantal gehouden vrouwelijke dieren op 15 december 2016, omgerekend in GVE’s. Een vrouwelijk dier tot 1 jaar telt daarbij voor 0,23 GVE, een vrouwelijk dier van 1 jaar en ouder (nog niet gekalfd) voor 0,53 GVE en een koe (minimaal één keer gekalfd) voor 1 GVE.
In de maanden april, juni, augustus, oktober en december 2017 wordt de gemiddelde veebezetting vergeleken met de referentie. Indien de veebezetting hoger is, is men een boete van € 480 per boventallige GVE verschuldigd.
Het fosfaatreductieplan is niet van toepassing indien op elke vijf of minder runderen worden gehouden. Evenmin is het plan van toepassing, indien er na 15 december 2016 maximaal twee vrouwelijke runderen worden aangevoerd.
Voorbeeld
Een zoogkoeienbedrijf heeft op 15 december 2016 in totaal 10 zoogkoeien en geen vrouwelijk jongvee . Totaal: 10 gve (=referentie). In februari 2017 voert het bedrijf 3 zoogkoeien aan en voert 3 andere zoogkoeien af. In maart 2017 kalven de koeien af en worden er 6 vaarskalveren geboren.
Uitwerking voorbeeld
Het bedrijf is niet vrijgesteld van het fosfaatreductieplan, want er zijn na 15 december 2016 meer dan twee vrouwelijke runderen aangevoerd.
In april 2017 bedraagt dan de totale veebezetting 11,38 gve (10x1 + 6x0,23). Er is een boete verschuldigd van (11,38 -/- 10) x € 480 = € 662,40. Bij een ongewijzigde veebezetting is men deze boete in juni, augustus, oktober en december wederom verschuldigd. Indien er geen koeien waren aangevoerd, was de boete € 0.
|